Selecteer een pagina
Als je goed kijkt is een hoofddoek onzichtbaar

Als je goed kijkt is een hoofddoek onzichtbaar

Als je goed kijkt is een hoofddoek onzichtbaar. Als je eenmaal die mooie Marokkaanse met Brabantse tongval als een bootwerker hebt horen schelden dan rest slechts een betekenisloos lapje stof. Vooropgesteld dat je er mee kunt leven dat mensen überhaupt zelfbewust en zichtbaar moslim zijn.

Naïma’s hoofddoek krijgt pas weer betekenis als je haar vraagt of ze hem af kan doen. Als het antwoord nee is, wordt ze dan gedwongen en moeten we haar bevrijden? Heeft ze zich, vrijwillig, onderworpen aan regels die niet de onze zijn en moeten we nu bang zijn dat ze nog meer regels volgt, die we niet kennen? Of is het antwoord nee omdat ze dan moet afleggen wat bij uitstek van haar is: haar geloof, haar autonomie, haar identiteit?

Je zou het haar kunnen vragen.

Het lijkt me nogal een open deur dat een politiekorps met islamitische vrouwen diverser, representatiever, herkenbaarder en dus effectiever is dan een politiekorps zonder. Zoals Karin Spaink zei:

Een korps dat hoofdzakelijk uit mannen bestaat, is niet neutraal. Een korps dat hoofdzakelijk uit witte mensen bestaat, is niet neutraal. Een korps dat alleen uit christenen of atheïsten bestaat, is niet neutraal. Alleen een divers korps is neutraal […]

De hoofddoek zit daarbij in de weg. Als islamitische vrouwen al agent willen worden, dan zal een flink deel dat alleen willen als ze hun hoofddoek kunnen blijven dragen. Als we een neutraler korps willen moeten we accepteren dat een religieus symbool onderdeel wordt van het politie-uniform. Die paradoxale uitkomst bleek voor veel mensen een brug te ver de afgelopen weken.

Maar hoezo, onderdeel van het uniform? Waarom kan het geen kledingstuk zijn dat je draagt onder je uniform? Net zomin onderdeel van het uniform als je onderbroek, je armband, of het kruis aan het kettinkje om je nek. Alleen maar omdat de hoofddoek zichtbaar is? Niet als je goed kijkt.

We doorbreken de impasse niet door te blijven hameren op de neutraliteit van het uniform. Als een groep mensen het uniform daardoor niet aan kan trekken, bijt de neutraliteit zichzelf immers in de staart. Omgekeerd kan een beroep op godsdienstvrijheid ook niet overtuigen. Het is immers geen recht waar automatisch andere wetten voor zouden moeten wijken. Ook een beroep op de scheiding tussen kerk en staat lost niets op om de simpele reden dat dat principe alleen van toepassing is op religieuze instituten en niet op individuele gelovigen.

Ik vind persoonlijk dat er te veel gewicht aan de neutraliteit wordt gegeven. Ik wil juist dat de politie oordeelt en partij kiest, de dader aanpakt en het slachtoffer beschermt. De sterke arm die, met de wet in de hand, ingrijpt als de rechtsorde verstoord wordt. Onbevooroordeeld (en ook niet veroordelend, want dat is aan de rechtelijke macht) maar niet neutraal. Daarom vind ik het belangrijk dat er een herkenbaar uniform is dat eenheid uitstraalt. Het is niet een individuele politieman of vrouw die oordeelt en ingrijpt maar de politie, het gezag. Die eenheid en die herkenbaarheid worden niet te niet gedaan door een hoofddoek onder de pet.

Je kunt alleen daadwerkelijk onbevooroordeeld zijn als je je vooroordelen onder ogen hebt gezien. Roze in blauw was ook voor de politie zelf confronterend en juist daarom zo waardevol. Uit de reacties binnen het korps op het voorstel blijkt hoe weinig begrip sommige politiemensen voor hun gelovige collega’s kunnen opbrengen. Dat is een probleem dat de politie allereerst zelf onder ogen moet zien. Zolang dat nog niet gebeurd is, staat de onbevooroordeeldheid van de politie juist ter discussie.

Wat overblijft is de vraag wat jij ziet als je een politievrouw met een hoofddoek ziet. Een moslima die onze rechtsorde wil beschermen of een politievrouw die stiekem de Sharia wil invoeren? Ik denk dat het antwoord op die vraag uiteindelijk meer zegt over jou dan over de politie.

 

Houvast en Perspectief

Houvast en Perspectief

Op maandag 5 juni presenteerden de drie kandidaten voor het lijsttrekkerschap, Marjolein Moorman, Jeroen van Berkel en ik, zich aan de leden van de Amsterdamse PvdA. Ik hield daarbij onderstaande speech.

Dit is het Amsterdam waarvan ik droom.

Een stad waar je zeker weet dat je er niet alleen voor staat. Niet als je hulp nodig hebt om ‘s ochtends je kleren aan te trekken en ’s avonds je eten te koken. Niet als je voor de zoveelste keer bent afgewezen voor een baan of stage omdat je de verkeerde achternaam hebt. Niet als je overhoop ligt met je huisbaas omdat hij je woning niet onderhoudt maar wel de huur verhoogt. Niet als je getreiterd wordt door je buren omdat je homo of lesbisch bent.

Een stad die je de kans geeft het beste uit jezelf te halen. Waar het onderwijs talent ontplooit, achterstanden overbrugt en alle kinderen een goede start geeft. Waar je een plek kunt vinden om te wonen en te werken. Waar je creativiteit de ruimte krijgt en je makkelijk je eigen bedrijf kunt beginnen. Waar je als nieuwkomer verwelkomd en op weg geholpen wordt. Een stad, kortom, die iedereen de kans geeft om mee te delen in het succes.

Een rechtvaardige stad. Waar niet degene met de grootste mond, het meeste geld of de beste connecties het voor het zeggen heeft. Waar geen onderscheid is tussen binnen de ring en buiten de ring. Waar de markt waarde creëert en toevoegt of anders aan banden wordt gelegd. Waar vrijheid beschermd wordt en waar de grenzen duidelijk zijn en gehandhaafd worden.

Het Amsterdam waarvan ik droom bestaat nog niet, niet voor iedereen. Daarom heb ik mij kandidaat gesteld om lijsttrekker te worden van de PvdA in Amsterdam.

Strijden voor een ongedeelde stad

De metafoor van de stad binnen en de stad buiten de ring snijdt ons door de ziel. In de ene stad vragen we ons af hoe we het succes in goede banen moeten leiden. In de andere stad groeit een kwart van de kinderen op in armoede. Daar vertellen kinderen ’s ochtends aan de conciërge op school dat mama vergeten is om ontbijt te kopen en krijgen ze van hem een broodje.

Mijn vader was jarenlang directeur van de GGD. Van hem leerde ik: als je arm bent wordt je 15 jaar eerder ziek en ga je 7 jaar eerder dood dan wanneer je rijk bent. Gemiddeld weliswaar, maar ook in Amsterdam. Drukte is niet het grootste probleem van deze stad!

Nog schrijnender is dat de tweedeling een kleur heeft gekregen. Het maakt niet alleen uit in welke buurt je opgroeit maar ook in welk land je ouders opgroeide,

Ik wil me daar niet bij neerleggen. Ik wil strijden tegen het idee dat tweedeling onvermijdelijk is Ik wil dat we onze tijd, geld en aandacht steken in die buurten die het minst hebben geprofiteerd van het succes van de stad. Hier, in Zuidoost, in Nieuw West en in Noord. Dat betekent: betere scholen, meer voorzieningen, beter openbaar vervoer, mooiere openbare ruimte en meer woningen.

Bouwen aan een weerbare stad

Soms lijkt de toekomst ons te overkomen. We anticiperen niet, we reageren. In een wereld die razendsnel verandert kunnen we ons dat niet meer veroorloven. De lessen van de financiële crisis lijken niet geleerd en de volgende is slechts een kwestie van tijd. De klimaatverandering eist een energietransitie die in Nederland, dus ook in Amsterdam, nog nauwelijks van de grond komt. Het is niet duidelijk of nieuwe technologie, met name kunstmatige intelligentie, meer werkgelegenheid zal creëren of vernietigen.

De antwoorden op de vraagstukken van deze tijd zullen hoe dan ook in steden gevonden moeten worden. Amsterdam, wereldstad op menselijke maat, creatief en tolerant, heeft daarbij een streepje voor. Die kans moeten we niet laten liggen en ondertussen moeten we voorbereid zijn op stormachtige veranderingen. Een weerbare stad is veerkrachtig, duurzaam en veilig.

Veiligheid gaat over de bescherming van onze vrijheid, over duidelijke regels en goede handhaving. Duurzaam betekent ook schone lucht en een gezonde omgeving om in te leven en voor de rest moeten we vooral Groenlinks volgen.

Ik wil het vooral hebben over veerkracht. Veerkracht is herstel van evenwicht als de balans verstoord is. Je aanpassen aan verandering zonder dat de essentie van wie je bent verloren gaat.

Of het nu buurtgenoten, lotgenoten, clubgenoten of geloofsgenoten zijn, mensen die zich met elkaar verbonden voelen zullen zich om elkaar bekommeren. We zien de veerkracht van sterke gemeenschappen gemakkelijk over het hoofd. Dat is zonde. Amsterdam geeft geen subsidies meer aan zelforganisaties. Alsof het in stand houden van gemeenschappen geen waardevol doel op zich kan zijn. Daar denk ik anders over.

Een veelzijdige economie kan zich makkelijker aanpassen aan veranderingen dan een economie waarin een paar sectoren domineren.  Kies voor kwaliteit en toegevoegde waarde. Geef ondernemers de ruimte als het kan, maar leg de markt aan banden als het moet.

Het belangrijkst is uiteindelijk de veerkracht van Amsterdammers zelf. Dus, onderwijs dat talent ontplooit, achterstanden overbrugt en kinderen een goede start geeft. Dat spreekt vanzelf.

Bij het volwassenenonderwijs is nog een wereld te winnen. Tussen Google en de Open Universiteit gaapt een gat waar de stad mensen actief kan helpen met het verwerven van nieuwe vaardigheden. Alleen als we een lerende stad worden kunnen we ons staande houden in een veranderende wereld

Amsterdammers maken de stad

Ik wil strijden voor een ongedeelde stad en bouwen aan een weerbare stad. Als dat klinkt bijna alsof je alleen nog maar op mij hoeft te stemmen en dat ik het dan ga regelen. Daarin moet ik je teleurstellen

Amsterdammers maken de stad, niet wij, politici. We moeten af van het idee dat we een maatschappelijk probleem kunnen oplossen door er in de gemeenteraad een besluit over te nemen.

Ik wil samen met Amsterdammers nadenken over de problemen van de stad, samen met Amsterdammers de keuzes maken die nodig zijn en samen met Amsterdammers aan het werk.

Ik hoop dat jullie mee willen doen.

“Denk zo groot je wil, maar handel klein” (F. Starik)

“Denk zo groot je wil, maar handel klein” (F. Starik)

Huis de Pinto: het prachtige gebouw dat bleef staan toen de buurt er omheen gesloopt werd voor de aanleg van de Metro. Een symbool van het verzet van de bewoners tegen de nietsontziende stadsvernieuwing en, tot 2012, geliefde buurtbibliotheek. Die verdween omdat, met de komst van de nieuwe Centrale OBA op het Oosterdokseiland steeds minder mensen naar de Pintobieb kwamen.

Dat de bibliotheek verdween vond ik goed te verdedigen maar we wilde wel graag de plek behouden waar veel mensen uit de buurt graag naar toe kwamen. Een groep buurtbewoners nam gelukkig het initiatief en in 2014 opende het nieuwe Huis de Pinto de deuren. Boven huurt de Waag Society kantoren en beneden is er een leeszaal, een ruilbibliotheek en een rijk programma met lezingen, uitvoeringen en bijeenkomsten, mogelijk gemaakt door de inzet van 75 vrijwilligers. Stadsdeel Centrum betaalt alleen nog de huur een klein beetje subsidie voor exploitatie.

Bij de opening droeg F Starik, voormalig stadsdichter, een gedicht voor dat het roemruchte verleden van het gebouw en de buurt verbindt met de inzet van de mensen die de buurtbibliotheek wilden behouden en uiteindelijk de nieuwe invulling mogelijk maakten. Het gedicht hangt nu, prominent boven de schouw, in de kleine vergaderkamer. Ik ken niet veel gedichten over burgerparticipatie. Ik vind het prachtig.

 

 

Duivels dilemma

Duivels dilemma

Amsterdam is in veel opzichten een ideale stad: vrijzinnig, tolerant, sociaal en ondernemend met een prachtige, monumentale binnenstad, een rijk en divers aanbod aan voorzieningen en een unieke mix van wonen, werken en recreëren.  Een stad waar mensen graag willen wonen maar ook een stad die mensen graag komen bezoeken en dat is precies waar de aantrekkingskracht van Amsterdam zichzelf in de staart bijt. Zoals de oververhitte woningmarkt de gemengde stad onder druk zet, zo zet de enorme stroom toeristen en bezoekers de kwaliteit van leven en de functiemenging onder druk. Het is de paradox van de ideale stad: de aantrekkingskracht is van levensbelang voor een vitale, moderne wereldstad en tegelijkertijd is de enorme druk, die daar het gevolg van is, de doodsteek voor de leefbaarheid.

Het beeld van 25 miljoen bezoekers en toeristen die Amsterdam in 2025 zullen overspoelen is niet meer weg te denken uit de discussie over de toekomst van de stad. Maar juist de paradox maakt het probleem taai. De oplossing kan immers niet zijn dat we de ambitie van de ideale stad laten varen. Zo zijn er best kanttekeningen te maken bij het idee om bezoekers meer over de stad te spreiden, je creëert dan immers ruimte voor meer toeristen die toch ook allemaal naar het centrum willen. Het is echter onvoorstelbaar dat we stoppen met de investeringen die nodig zijn om bezoekers te spreiden: goed openbaar vervoer, aantrekkelijke voorzieningen en hoogwaardige openbare ruimte, juist buiten het Centrum. Dat zijn immers investeringen die allereerst de Amsterdammers zelf ten goede komen.

Dat de toenemende drukte een probleem is wordt inmiddels gelukkig vrij algemeen erkend en het College doet een aantal goede voorstellen om de problemen het hoofd te bieden: verhoging van de toeristenbelasting, minder nieuwe hotels en betere handhaving van illegale woningonttrekking. Maar, als we de koers willen bijstellen voordat de wal het schip keert, dan moeten we nog scherpere keuzes maken. Volgens mij moeten we ons daarbij in de allereerste plaats laten leiden door de vraag wat waarde toevoegt aan de stad.

Laten we duidelijk zijn: meer toerisme heeft te weinig toegevoegde waarde om op zichzelf na te streven. Het economisch rendement is laag en komt bijna uitsluitend ten goede aan de vastgoedeigenaren. Het maatschappelijk rendement is zo langzamerhand negatief. Daar staat tegenover dat veel andere vormen van kortdurend verblijf, van zakelijke bezoeker en congresganger tot expat en moderne high-tech nomade, wel zoveel waarde toevoegen aan de stad dat je er ruimte aan moet willen bieden. Bovendien past het niet bij onze partij om Amsterdam simpelweg onbetaalbaar te maken voor bezoekers. Duur genoeg om Engelse vrijgezellenfeesten te weren lijkt mij voldoende.

Daarmee kan ik me heel behoorlijk vinden in de lijn die is gekozen voor het nieuwe hotelbeleid: alleen nog hotels die waarde toevoegen aan de stad. Dennis Boutkan heeft daarbij  terecht aangedrongen op hoge eisen aan duurzaam en sociaal verantwoord ondernemen: goede stages en echte banen bijvoorbeeld, ook voor Amsterdammers met afstand tot de arbeidsmarkt. Daarnaast worden, mede op mijn dringende verzoek, grote delen van de stad aangewezen waar nieuwe hotelinitiatieven onder geen enkele voorwaarde meer in behandeling worden genomen. Dat schept duidelijkheid en daarmee creëer je ook ruimte voor andere ideeën.  De mogelijkheid van een hotel kan lang boven de markt hangen en andere ontwikkelingen verlammen.

De discussie over hotels is ingehaald door het fenomenale succes van AirBnB. De enorme impact daarvan heeft zelfs de meest fervente tegenstanders van short stay overvallen. Amsterdam kan het zich niet veroorloven om op deze schaal woonruimte te verliezen. Zelfs het sociale bindweefsel dreigt in sommige straten en buurten helemaal te verdwijnen. Het lijkt mij te optimistisch om te denken dat de huidige afspraken met AirBnB voldoende zijn om de schade in de hand te houden. De belangentegenstelling is te groot, de afspraken zijn onvoldoende transparant en er lijken, zoals Marjolein Moorman onlangs betoogde, nog genoeg mogelijkheden om de regels te omzeilen. Bovendien is AirBnB niet de enige aanbieder. Wat mij betreft worden de regels voor bemiddeling bij vakantieverhuur flink aangescherpt en gaan er bij de handhaving nog een paar scheppen bovenop.

De enorme druk op de stad gaat ook ten koste van de functiemenging. Steeds meer is het aanbod gericht op de bezoeker en de directe consumptie. De focus op het snelle geld gaat ten koste van de creativiteit. De markt maakt geen onderscheid tussen echt waarde creëren en alleen maar een graantje meepikken. Het oordeel wat van waarde is voor de stad kun je dus ook niet aan de markt overlaten (Over het marktfalen schreef ik in “de tragedie van de meent”). Wat mij betreft krijgen duurzame, creatieve, sociale en innovatieve ondernemers de ruimte. Voor ondernemers die niet verder komen dan het na-apen van de buurman hoeven wij ook ons best niet te doen. Als het stelselmatig opzoeken van de grenzen van de regels onderdeel van je businessplan is, dan wordt je, wat mij betreft, consequent op de huid gezeten met strikte handhaving.

Na lang aandringen, ik vroeg er voor het eerst om in 2014, ligt er nu eindelijk een inventarisatie van mogelijkheden om strakker te sturen op functiemenging. We kunnen meer dan gedacht (zoals brancheren) maar het is naïef om te denken dat we met een paar bestemmingsplanwijzigingen de wafelwinkels de stad uit kunnen bonjouren. Sterke ondernemingsverenigingen – vaak een BIZ – kunnen helpen om de kwaliteit en de functiemenging van winkelstraten te versterken. De positie van winkeliers ten opzichte van de vastgoedeigenaren zou versterkt moeten worden en het is dan ook treurig dat de Kamer van Koophandel die rol niet meer vervult. Ik denk ook dat het onvermijdelijk is om het horecabeleid op de schop te gooien, maar daar kom ik later nog wel eens op terug.

De toenemende drukte zien we allereerst op straat. Daar komen we elkaar tegen en daar zitten we elkaar steeds vaker in de weg. Deels gaat het daarbij om gebrek aan fysieke ruimte, deels om gedrag. Oplossingen vinden betekent dat ook Amsterdammers concessies moeten doen. Ik vind dat we moeten blijven kiezen voor de volgorde voetganger, fietser, openbaar vervoer, auto. Daar waar te weinig ruimte is voor voetgangers en fietsers moeten we ons wel af wie die voetgangers en fietsers eigenlijk zijn. Een Amsterdamse straat zonder Amsterdammers is voor mij ondenkbaar.

Op de weg creëren we ruimte door de touringcars naar de rand van de stad te verbannen en door het aantal taxi’s aan banden te leggen. Als autoparkeerplaatsen verdwijnen ontstaat ruimte voor voetgangers en ruimte om fietsen en scooters te parkeren. Wat mij betreft kan dat het best  door vrijkomende parkeervergunningen niet allemaal opnieuw ui te geven en zo het aantal parkeervergunningen geleidelijk te verminderen. De Marnixgarage en Vijzelgrachtgarage mogen gebouwd worden maar investeren in nog meer parkeergarages is zonde van het geld en duurt bovendien te lang.

Op de Wallen loopt het inmiddels behoorlijk uit de hand. Vroeg of laat zal de eis dat het gebied toegankelijk blijft voor ambulance en brandweer betekenen dat het gebied moet worden afgesloten voor meer bezoekers. Dan komt onvermijdelijk de principiële vraag op tafel wat zwaarder moet wegen: het publiek toegankelijk houden van de openbare ruimte of het handhaven van functies waarvan we weten dat ze (te) veel mensen naar het gebied trekken. De toegevoegde waarde van publieke toegankelijkheid en leefbaarheid van een van de mooiste stukken van Amsterdam lijkt mij uiteindelijk groter dan de waarde van de economische functies die in het gebied oververtegenwoordigd zijn.

In de toekomst zal de welvaart van Amsterdam worden bepaald door het vermogen om steeds nieuwe mensen duurzaam aan zich te binden. Vorig jaar nam de leefbaarheid in de binnenstad af en vertrokken er, voor het eerst sinds jaren, meer mensen dan erbij kwamen. Drukte is uiteindelijk een probleem dat zichzelf oplost maar het is ook de enige oplossing die we ons zeker niet kunnen permitteren.  De paradox van de ideale stad is geen luxeprobleem, maar een duivels dilemma.


Een eerdere versie van dit verhaal schreef ik om input te leveren voor de PvdA notitie “De paradox van de ideale stad” van Marjolein Moorman en Dennis Boutkan.