Selecteer een pagina

Om te begrijpen welke rol de markt speelt bij stad in balans moet je je, volgens mij, bewust zijn van een economisch probleem dat in het Engels bekend staat als: tragedy of the commons. In goed Nederlands: de tragedie van de meent.

Stel je voor: een meent, een gemeenschappelijke weidegrond waarop verschillende boeren hun koeien kunnen laten grazen. Iedere boer wil graag zo veel mogelijk koeien maar weet tegelijkertijd dat iedere extra koe ervoor zorgt dat alle andere koeien minder te eten hebben. Voor de boer is dan de afweging de volgende: de extra opbrengsten van de koe mag ik zelf houden terwijl de kosten ervan (minder eten voor alle koeien) verdeeld worden over alle boeren. Hij is dus beter af als hij er een koe bijplaatst. Maar, omdat deze redenering opgaat voor alle boeren lijkt overbegrazing van de meent onvermijdelijk.

Als je vertrouwt op de zegeningen van de vrije markt dan zou handelen uit rationeel eigenbelang altijd moeten leiden tot een optimale verdeling van hulpbronnen. De beroemde onzichtbare hand van Adam Smith. De tragedie van de meent is het even beroemde tegenvoorbeeld. Als de hulpbronnen eindig en publiek toegankelijk zijn, dan leidt handelen uit rationeel eigenbelang niet tot de optimale benutting van die hulpbronnen. Integendeel, het gaat juist mis. Daarmee is de tragedie van de meent een klassiek voorbeeld van marktfalen en daar hoef je je als gemeenschap natuurlijk niet bij neer te leggen.

Dat dit niet een theoretisch probleem is blijkt bijvoorbeeld uit de overbevissing van de Noordzee. Iedere visser heeft er belang bij om zo veel mogelijk vis naar boven te halen. Alle vissers tezamen hebben er belang bij dat er voldoende vis overblijft om de populatie in stand te houden. Het eigenbelang blijkt zwaarder te wegen dan het gemeenschappelijke belang met alle gevolgen van dien.

Terug naar de meent.

Iedere antropoloog en socioloog zal je vertellen dat echte mensen zich helemaal niet alleen maar laten leiden door rationeel eigenbelang. Zolang de boeren elkaar kennen en vertrouwen zijn ze uitstekend in staat om afspraken te maken over het gezamenlijk gebruik van de meent. Maar wat als er zo veel boeren zijn dat ze elkaar niet meer kennen of wat als ze elkaar niet vertrouwen?

We zouden hekken kunnen neerzetten en iedere boer zijn eigen stukje weidegrond geven. Door eigendomsrechten te introduceren kunnen de extra kosten van het toevoegen van koeien niet afgewenteld worden op de andere boeren en kan iedere boer zich op z’n eigen stukje grond weer zonder probleem door het eigenbelang laten leiden. Het veronderstelt wel dat eigendomsrechten door andere boeren gerespecteerd worden.

Het vervelende aan deze oplossingen is dat ze eigenlijk doen alsof het probleem niet bestaat. In het eerste geval wordt genegeerd dat sommige (alle) boeren nog steeds ook zullen handelen uit eigenbelang. In het tweede geval – de privatisering – wordt de hele meent ontbonden alsof de publieke toegankelijkheid van de hulpbron op zichzelf geen waarde vertegenwoordigt.

De tragedie van de meent een reëel en taai, heel taai, probleem. Dat zien we ook in Amsterdam. Twee voorbeelden: taxi’s en winkeldiversiteit.

Net als de meent is de openbare ruimte letterlijk een publiek toegankelijke hulpbron. Het is ook een eindige hulpbron. De toegankelijkheid neemt af naarmate er meer gebruik van gemaakt wordt. Als er te veel auto’s op een openbare weg komen, staat het verkeer vast en is het nut van de weg teniet gedaan.

In de binnenstad van Amsterdam rijden op vrijdag- en zaterdag avond meer auto’s rond dan in de spits door de week. Voor het grootste deel zijn het taxi’s die, al rondjes rijdend, op zoek zijn naar klanten. Hoewel de chauffeurs steen en been klagen, wegen de inkomsten voor de chauffeurs (blijkbaar) op tegen de frustraties van wachten op klanten en stilstaan in files. Een mooi voorbeeld van de tragedie van de meent.

We hebben het voor onszelf erg lastig gemaakt om dit probleem op te lossen. Zo mogen taxibedrijven onderling geen afspraken maken om het aantal taxi’s te beperken. Al was het maar omdat dat soort afspraken nauwelijks te onderscheiden zijn van prijsafspraken. Amsterdam mag van Den Haag ook het aantal vergunningen niet beperken (a la visquota). Dat is frustrerend, ook al profiteren klanten waarschijnlijk van lagere prijzen, blijft de taximarkt daarmee toegankelijk voor nieuwkomers, en wordt voorkomen dat er een ondoorzichtige handel in vergunningen ontstaat.

Over taxi’s is nog heel veel meer te zeggen. Mijn punt is vooral dat het idee dat de markt dit probleem vanzelf zal oplossen in strijd is met wat wij weten over het functioneren van vrije markten en eindige, publiek toegankelijke hulpbronnen.

Ook de aantrekkingskracht van de stad is een publiek toegankelijke hulpbron. Iedere ondernemer kan die aantrekkingskracht benutten om een zaak op te bouwen. Dat kan een softwarebedrijf zijn die de aantrekkingskracht benut om creatief talent naar de stad te lokken. Het kan ook een winkelier of horecaondernemer zijn die graag een graantje mee wil pikken van al die bezoekers die naar Amsterdam komen. Op het moment dat het benutten van de aantrekkingskracht ook ten koste gaat van de aantrekkingskracht, wordt de aantrekkingskracht een eindige hulpbron en steekt de tragedie van de meent haar weerbarstige kop weer op.

Dat is natuurlijk precies wat er op dit moment in delen van de binnenstad gebeurt. De ijs- en wafelwinkels, Tours&Tickets, de souvenirzaken en de fietsverhuurders proberen allemaal te profiteren van de aantrekkingskracht van Amsterdam. Het massale aanbod gaat ten koste van de aantrekkingskracht. Bovendien worden de ondernemers weggedrukt die de aantrekkingskracht door hun diversiteit en uniciteit juist vergroten.

We hebben een enorm gemeenschappelijk belang om de aantrekkingskracht van de stad in stand te houden. Niet alleen omdat we graag in een aantrekkelijke stad wonen, maar ook omdat de aantrekkingskracht een waardevolle economische hulpbron is. Dat de markt wafels wil kan dan ook geen argument zijn om ongebreideld wafelwinkels toe te staan. We laten immers ook de Noordzee niet leegvissen alleen omdat de markt graag vis wil.

Als de markt faalt mag, nee moet, de overheid ingrijpen en de markt ordenen. Hoe? Daar kom ik later op terug. Ik wilde eerst graag laten zien dat een aantal problemen waar we in de stad tegen aan lopen het directe gevolg zijn van een van de klassieke voorbeelden van marktfalen: de tragedie van de meent.